Onder
vocht in bijenkasten dient te worden gerekend : insijpelend vocht
rechtstreeks van buiten en inwendig vocht dat ontstaat in de kast en
afhankelijk is van de dampspanning in de kast en de temperatuur van lucht en
kastdelen.
Ervan uitgaande dat we geen kasten met reten of gaten gebruiken voor onze
bijen en dat ieder imker tijdig kastdelen vervangt die deze gebreken
vertonen, laten we het insijpelend vocht buiten beschouwing.
De extreemste vorm van luchtvochtigheid treedt
op wanneer de dampspanning zo hoog oploopt dat het verzadigingspunt bereikt
wordt, we spreken dan van een RV (relatieve vochtigheid) van 100%, er worden
dan waterdruppeltjes gevormd. De temperatuur waarbij dit optreedt noemt men
het dauwpunt. Wanneer dit verzadigingspunt bereikt wordt in de lucht zelf
spreken we van mist of regen. Ligt één van de vlakken waarlangs vochtige
lucht komt onder dat dauwpunt dan ontstaan waterdruppeltjes op dat koude
vlak en spreekt men van condens.
In een bevolkte bijenkast heerst er een complex binnenklimaat omdat er
verschillende temperatuurzones in voorkomen die gaan van de kern van de bijentros naar de randen. Die
zones verschillen dan nog eens van dag tot dag en van seizoen tot seizoen. In de broedtijd
heerst er in het centrum een temperatuur van om en bij de 35°C, hoe verder van
het broed hoe koeler het wordt. In wintertijd, wanneer er geen broed is, houden de bijen de kern kunstmatig op een
20-25°C terwijl de trosrand op ongeveer 7°C wordt gehouden. Wanneer de
trosrand zich ver van de zijwanden van de kast bevindt, zal ook hier nog een
temperatuurgradatie optreden van 7° naar 2 à 4°C voor de betere kasten.
Voor minder goed isolerende kasten kan deze temperatuur nog lager zinken.
Doordat het de imkers langs overal wordt aangeraden om met open bodems te
werken, is er ook nog een andere temperatuurgradatie van de tros naar
beneden toe, die voor negatieve temperaturen kan zorgen in de kast
onder de tros, bij koude buitentemperaturen.
De vochtigheidsgraad in de kasten is afhankelijk van de
binnentemperatuur en de relatieve vochtigheid van de buitenlucht. Hierbij
dienen we ook rekening te houden met het vochtproductie van de bijen zelf :
hoe meer ze moeten werken om de tros op temperatuur te houden, hoe meer
vocht ze zelf produceren.
De relatieve vochtigheidsgraad in bevolkte bijenkasten schommelt
over het ganse jaar tussen de 40% en de 100% !
Warme lucht kan meer vocht in zich opnemen dan koude lucht, de gevaarlijkste periodes voor
condensvorming zijn dan ook de periodes waarbij broed en koude buitenlucht
(en daardoor ook koudere binnenoppervlakken) samen optreden.
Wanneer b.v. een zachte winterperiode, waarbij de bijen al volop broed
hebben aangezet, gevolgd wordt door een periode van vriesweer, is condens het
hevigst. Maar condens is niet enkel een winterfenomeen, ook in zomertijd kan
een groot broednest op 35°C bij een daling van de temperatuur 's nachts tot
een 12-tal °C al condens teweeg brengen tegen de randen! Deze zomercondens
is niet schadelijk en wordt zelfs meestal niet opgemerkt omdat de dagbalans
positief is : de opdroging door de warme dagtemperaturen en de
actieve bijen is groter dan de vochtvorming 's nachts.
terug
|