HET
BIJTJE EN DE WINTER
Wie denkt niet in den wintertijd,
Met weemoed aan de heerlijkheid
Der schoone zomermaanden.
Toen zonneschijn en bloemengeur
Door vensters en door open deur
Zich vrijen toegang baanden!
Wat restte hiervan aan den mensch?
Niets dan herin’ring en de wensch
Van spoedig wederkeeren!
Maar ‘t bijtje, dat hield beiden vast;
Ze borg ze veilig in haar kast;
Zij kan ze niet ontbeeren!
Van ‘t zonnelicht de gouden kleur,
Der bloemen liefelijkste geur
Vereent zij in den honing!
De bij geeft van haar overvloed
En brengt daardoor dit kost’lijk goed
Als gave in onz’ woning.
Maart
1915 - Maandschrift voor Bijenteelt
++++++++++++++++++
DE
BIJEN
De donk're bijen brommen om de korven
waar bij de schuur de oude linde staat,-
ik denk aan de arbeid in de korf geborgen,
het langzaam groeien van de honingraat.
En wéér op deze plek - als zoveel dagen -
bestormt mij plotseling een overvloed
van beelden, zo in lichtglans toegedragen,
dat overstelpt ik de ogen sluiten moet.
Uren - terwijl de zoekende gedachten
zich allengs tot verbinding schikken gaan, -
de dag verstrijkt, het zwermen der bevrachte
gonzende dieren houdt gestadig aan.
Tot de avond invalt en ik neergebogen
mij dankend op de rijke dag bezin;
doordringend komt een zoemen langs gevlogen,
een late bij keert nog ter korve in.
(Ida
Gerhardt (1905-1997)
++++++++++++++++++
ZO WELKOM ALS
DE BIE
Zoo welkom als de
bie,
die,
aan 't ronken, wijl de last
wast,
terug met heuren buit
uit
de
velden rijk beblomd
komt,
zoo welkom zijt ge mij,
gij,
wanneer ge mij verzet
met
hetgeen uw zwervend vlerk-
werk,
al vliegen achter 't land,
vand:
mijn hoppelend herte klopt
op 't
aanhoren en 't verstaan,
aan
het ruischen van zijn stem,
hem
wiens vlerken ik vaneen
scheên
en zenden op de locht
mocht.
G. Gezelle(1830-1899)
++++++++++++++++++
HEETE POOTJES
Een schalkaard had een bie gevaân
en hield ze bij heur vleren:
"Komt hier! - hij zag een jongske staan! -
komt hier mijn knappe kerel!
Hier heb ik zulk een schoon fatsoen
van beestje, ik wil 't u geven:
past op maar van 't niet dood te doen,
en laat het beestje leven.
Kom aan; jen hand; doet toe, 't vliegt weg;
doet toe want 't gaat ontsnappen!"
't Kind hield zijn handje toe: "Nie' waar,
hoe schoon dat is, hoe lieflijk!"
Ha! 't kindje wierd te laat gewaar
hoe schoon en hoe bedrieglijk.
Het liet het beestje los, en 't loeg
de traantjes uit zijn oogskes,
en zei 't: "Het beestje is schoon genoeg,
maar 't heeft zulke heete pootjes.
Guido Gezelle -1860
gevaân: gevangen
vleren: vleugels
(vergelijk: vlerken en veren)
jen: je
loeg: lachte
++++++++++++++++++
Ach mijn bietje, gij zingt zo schoone,
en uw oogskens, het blinkt zo blij;
ach mijn bietje, gij lonkt zo schoone,
en uw oogskens, 't staat recht op mij;
ach mijn liefke, gij danst zo schoone,
krinkelende, winkelende, wentelend, op !
Ziede er een knaapken en 't keek naar de schoone
krinkelende, wentelingen van ... zijn top !
++++++++++++++++++
LENTEGROEN
Gij vlerkendragend
volk,
gij allerhand gezwinde
doorvliegers van de lucht,
de lieve lente lacht
zoo zacht;
en gij, gij vliegt haar in
't gemoet, bij lork en linde,
in 't nieuwgeboren gers,
in 't onkruid en in 't riet :
ik niet !
Gij bietjes ongeteld,
gij tienmaalhonderdduizend
in 't rood, in 't geel, in 't blau
gepinte pepels, haait
en draait
en drentelt, op en neër,
eer 't zonnelicht, verhuizend
van hier, u, 't lieve groen,
en mij, de moede nacht
ontkracht !
++++++++++++++++++
MEIZANG
Herhaalt mij nu weërom
dat schoone lied,
'n laat geen lieve leise ervan verloren,
want op en af uw' lippen loopt er iet,
dat in of om den biekorve is geboren !
't is honing dat gij
zingt, en al te zoet,
om nog eenmaal mij niet te zijn geschonken;
mij lust hoe meer ik drinke, en drinken moet
ik meer, hoe meer ik drinke en heb gedronken.
++++++++++++++++++
't Weëre is helder lauw en zoet
zoo 't niet elken dag en doet.
Laat mij in de groene weiden,
bij der hand, u henenleiden,
'k zal u blomkes nu en dan
toogen en gij zult daarvan
laten dit en dat mij klappen
nopens blomkes eigenschappen.
't Blomke dat ik liefst van al
zie en altijd blijven zal
geren zien zoo lange er bloeien,
ziet het daar beneën u groeien,
reis en reis met de eerde, daar
strekt zij zedig loofgebaär,
en men zitet zijn groen verterre
maar van bij en nooit van verre
wilt gij weten hoe ze
nommen ?
't zijn , met oorlof, pisseblommen
++++++++++++++++++
O Zoete honing, zeem en zog der blommen,
wie zalder ooit genoeg, te vele u rommen ?
Wie, neerstig bietje, wie zal ooit genoeg
uw werk vereeren ? Geen, 't zij late of vroeg.
O Maagdelijke gebouw,
daar menschenvamen,
hoe kundig en hoe koen, nooit aan en kwamen;
't is God die 't bietje leert en leisent hoe 't
zijn edel zeemgebouw volmetsen moet.
O Bieënherders,
vluggevlerkte schapen,
voor u, gaan overal nen rijkdom rapen;
neem, uit den diepe schoot der aarde, gouden schoot,
maar zoeten hemeldauw, van blomme en blad.
++++++++++++++++++
DIEPE IN DE KORF
IS DIEPE IN DEN HONING
In Vlandren wast in
Vlandren groeit
en nievers elders dan
in Vlandren groeit in Vlandren
bloeit
een boom die zingen kan.
Hij zingt wanneer zijn blad daar is
en zijn blomme daar.
Hij zingt van als de dag daar is
hij zingt en bloeit tegaar.
Hij bloeit en draagt een blom vol zoet
die 't bietje geerne drinkt
en 't bietjen als het die
blomme ontmoet
het blijde bietje zingt
en 't eene brengt een ander bij
en 't ander haalt er drie
en 't is van zie het eerste ...
++++++++++++++++++
ZOETEWARE
Geen zoeter zeem
als zeem,
dat ik mag zelve opeten;
hoe dier het wordt betaald,
dat mag de katte weten;
het vindt den weg zoo wel,
en, weze 't laat of vroeg,
hoe meer ik er van eet,
hoe min ik heb genoeg.
++++++++++++++++++
WAT HANGT GIJ DAAR TE PRATEN
Wat hangt gij daar te praten
aan die blomme, o bruine bie;
waarop, waaruit, waarover
ik u ronken hoore en zie?
Gij zijt er met uw'neuze en
met uw' tonge al ingegaan;
gij het eraan geroken
en van alles aan gedaan,
daarom, daarin, daarover,
op uw' vlerken alle twee:
ik wonder hoe die blomme u
laat geworden, zoo ter lee!
Och, ware ik in heur' plaatse, ik
hiet u varen, en ik sloot
zoo seffens al dat werk, al
dat geruchte uit mijnen schoot,
en 'k...: "Rap, uit mijnen weg en
uit mijn zunne, dat ik zie:
houdt op, en laat mij werken,
of ik strale u!" zei de bie.
daarom: daarom(heen)
ik hiet u varen: ik beveel u weg te gaan
zunne:
zon
ik
strale u: ik steek
++++++++++++++++++
VAAR WEL NU, BONTE BIE
Vaar wel nu, bonte bie, die bevende, al te straf
gebonden zit in 't graf ;
"vaartwel" nu zegt aan 't zonneken :
vrouw kobbe heeft 't u geroofd
en 't bronneken uw levens uitgedoofd :
daar kijkt en komt ze alreê moorddadig op u af !
Doch neen ! Nu heeft mijn voet, kort recht doende, u gered :
vrouw kobbe is doodgeplet ;
noch zullen zulke u hinderen,
die, gierig tot der dood, hun minderen
verschalken in de nood.
Weg, bietje, en ronkt nu weêr, onbelet !
*******************************************
Guido Gezelle
werd als oudste kind van een Vlaamse hovenier te Brugge geboren op 1 mei
1830.
en werd tot priester gewijd in 1854.Hij werd leraar poëzie aan het
seminarie te Rousselaere.
Andere functies van hem waren: onder-rector van het Engels seminarie te
Brugge,
kapelaan te Brugge, bestuurder van een Frans nonnenklooster.
Hij overleed in 1899
++++++++++++++++++
GEUREN, DANSERS
EN ZOEMERS
De geur van honing
uit duizenden bloemen.
Licht dansende vlinders
en bijen die zoemen.
Op mijn rug in het gras,
zou ik willen dat
altijd, altijd de wereld zo was.
(Marjolein
Bastin)
++++++++++++++++++
STIL
't Wordt allengs
stil,
Nachtlijker, kil,
De hei slaapt, ligt verlaten;
't Bijengezin
Zwoegt binnenin,
't Is druk in alle straten.
(Van
Brero, 1940)
++++++++++++++++++
THE
QUEENBEE
The
queenbee is a busy soul,
She has no time for birthcontrol,
And that's why,
in times like these,
we have so many honeybees
(Beekeeper)
++++++++++++++++++
HET LIED DER DWAZE BIJEN
Een geur van
hooger honing
verbitterde
de bloemen,
een
geur van hooger honing
verdreef
ons uit de woning.
Die geur
en een zacht zoemen
in
het azuur bevrozen,
die
geur en een zacht zoemen,
een
steeds herhaald niet-noemen,
ried ons, ach
roekeloozen,
de
tuinen op te geven,
riep
ons, ach roekeloozen
naar
raadselige rozen.
Ver van
ons volk en leven
zijn
wij naar avonturen
ver
van ons volk en leven
jubelend
voortgedreven.
Niemand
kan van nature
zijn
hartstocht onderbreken,
niemand
kan van nature
in
lijve den dood verduren.
Steeds heviger
bezweken,
steeds
helderder doorschenen,
steeds
heviger bezweken
naar
het ontwijkend teeken,
stegen wij
en verdwenen,
ontvoerd,
ontlijfd, ontzworven,
stegen
wij en verdwenen
als
glinsteringen henen.
Het
sneeuwt, wij zijn
gestorven,
wij
dwarrelen naar beneden.
Het
sneeuwt, wij zijn gestorven,
het
sneeuwt tusschen de korven
Kees Stip (1913)
M.
Nijhof (1894-1953) ?
++++++++++++++++++
OP
EEN BIJ
Een bij te Lange
Ruige Weide
bepeinsde op gezette tijden
gezeten in een honincel
het hemels en het aards bestel
Bij deze arbeid droeg die bij
een lange ruige wijde pij.
Op
een bij
Er was een bij te 's Gravenhage
die antwoord wist op alle vragen
.Toen men hem moeilijk genoeg
"Wat was was eer was was was?"vroeg
werd hij winnaar van de quiz
met 'Eer was was was was was is'.
Op
een dar
Een dar in dienst bij de marine
mag gelden als
een zeer geziene
De Chef Marinestaf verklaart:
'Die dar is daarom zoveel waard,
omdat ik hem bij mistig weer
als radar in de ra monteer'.
Op
vier darren
Vier dikke darren op een rijtje
wisten van ieder honingbijtje
het wat waarom en waar en hoe.
Daar zaten zij tot walgens toe
achter hun goedgevulde glazen
over te darren en te dazen
++++++++++++++++++
ERIC
THE HALF A BEE (met
dank aan Hugo Thone)
Half
a bee, philosophically,
Must
ipso facto half not-be.
But half the bee has got to be,
Vis-a-vis
its entity.
Do
you see ?
But can a bee be said to be
Or
not to be an entire bee,
When half the bee is not a
bee
Due to some ancient injury.
Singing,
La da da, la dee dee,
Eric
the half a bee.
Ho ho ho, tee hee hee,
Eric the half a bee.
Is this a wretched demi-bee
Half asleep upon my knee?
Some freak from a menagerie?
No ! It's Eric the half a
bee.
Fiddle-dee dum,
fiddle-dee dee,
Eric the half a bee.
A, b, c, d, e, f, g
Eric the Half a Bee.
I love this hive employee-ee,
Bisected accidentally
One summer afternoon by me.
I love him carnally.
(He loves him carnally)
Semi-carnally.
The
end. uit Monty Python
++++++++++++++++++
ERIK DE
HALVE BIJ
Een halve bij -
denk eens goed na hierbij
-
Hoort voor de helft niet bij de bij.
Maar tel je bij die bij, de andere helft
bij,
Dan zijn ze beide weer een hele bij.
Ben je 'r nog altijd bij ?
Maar kan je bij een bij,
Nog spreken van een hele bij,
Wanneer één helft van die bij,
Teloor ging in
een slachtpartij?
Zoemend en blij,
Tra
la la, tra la lei,
Erik
de halve bij,
Ho
ho ho, hei hei hei,
Erik de halve
bij.
Is dit een miserabele halve-bij,
Bijna in slaap hier aan mijn zij ?
Een bastaard uit een buckfast-imkerij ?
Neen ! Het is Erik de halve bij.
Tarara-dom,
tarara-dei,
Erik de halve
bij,
A-a,
bc, dw, xy,
Erik de halve
bij.
Ik hou van deze korf-lakei,
Gevierendeeld zonder gepast gerei,
Op een zonnige dag in mei.
Ik hou van hem, hij is van mij,
Toch half van
mij.
(Hij houdt van hem enigerlei)
Het is voorbij.
++++++++++++++++++
VERGELIUS - DE BIJEN
OVER DE HONING, GAVE VAN DES HEMELS DAUWEN, EEN NIEUW LIED.-
Schenk,Maecenas
Hier
ligt te kijk een kleine wereld
en
haar
wonderen:
aanvoerders onversaagd, een ganse staat,
- zijn
volken,
zijn levenswijze, driften en strijd
wil ik
ontvouwen.
Klein is het arbeidsveld,niet klein
zijn roem, als
gunstig
de goden willen zijn, Apollo hoort mijn
vragen.
Begin
met voor de bijenstand een plek
te zoeken
buiten de wind (beladen komen zij waar
wind staat
de korf niet in) en waar geen schaap,
geen bokje
stoeiend
trapt op de bloemen, of een koe die
loopt te grazen
de
dauw afschudt en poten op het jonge
gras
zet.
Geen
schubbig hagedisje,scherp
getekend, hoort
bij de
voorraadplaats;
geen vogels ook,de
bijenwolf
of
de zwaluw, 't keeltje bloedbevlekt door
Procne's
wandaad,
- want dat zijn
grote rovers, die liefst
ook het
bijtje
snappen
in hun vlucht: goed voer voor
hun vraatzuchtig
broedsel.
Een
klare bron,een meertje in zijn
groene mosrand,
dat graag, - een smalle,vlugge beek
door 't gras,en schaduw
van palm of zware oleaster bij de
vliegplank.
Als dan de zwerm,voor 't
eerst,
de
nieuwe koning volgend,
zijn lente houdt en 't jongvolk,uit de
raat gelaten,
speelt,roept dichtbij weldadige koelte
van het water,
en 't gastvrij bladerdak geeft onderweg
een rustpunt.
Leg midden in 't water,of het stromend
is
of stilstaand,
wat wilgen overdwars en een paar grote
stenen, dan kunnen ze
in
de zon hun vleugels
zitten drogen op al die bruggetjes, wanneer soms bij
het rusten
een
windvlaag hen natspatte of in
de beek deed tuimelen.
Ook bloeide er groen vijfvingerkruid en
tijm,sterk-reukig
daar in de beurt,
voorts aromatisch
bonetoekruid
volop en,van de springbron fris,
een plek viooltjes.
De
woning zelf,hetzij gevoegd uit repen
boomschors,
hetzij een korf, die ge uit buigzaam
rijshout
saamvlecht,
moet
nauw van ingang zijn;
want honing stremt bij vrieskou,
terwijl ze omgekeerd
bij
hitte smelt en uitloopt.
Twee even kwade dingen voor de bijen:
't is niet
om
niet dat ze in hun huis de fijnste
spleetjes ijverig
met was bestrijken, en met maagdenwas
uit bloemen
de naden dichten, - kleefstof tot
dit doel vergaard en
bewaard
- taaier dan mare en pek van
van
Phrygies Ida.
Ze graven zelfs
wel - als het waar is -
holen en wonen
behagelijk daar ondergronds; men vindt
ze in gaten
binnen in 't puimsteen of in een
vermolmde
boomtronk.
Maar
zorg ook zelf goed:geef hun
luchtig
huis een laagje
van aangestreken klei; gooi wat los
groen
erover;
staat bij de korven taxis,kap ze; en
rooster nimmer
daar
kreeften rood. Mijn plaatsen,waar
een diep moeras is,
een mestvaalt stinkt, of waar de
rotswand
bij het kloppen
weergalmt,en als gij roept de echo
kaatsend
terugroept.
Thans
dit:zodra de gouden zon de winter
terugdrijft
onder
de aarde, en met zomers licht de
hemel
ontsluit,begint
hun trek:de bossen
door,de bergwei,
purend de purpren bloemen af,de
waterspiegel licht rakend.
- Dan vervoert een
onverklaarde drift hen
tot zorg voor korf en broed;de nieuwe
raten bouwen
zij kunstig,stijf gevuld met kleverige
honing.
Uit:Vergilius,Het
boerenbedrijf.
In: Ida Gerhardt,Verzamelde gedichten III Athenaeum-Polak & Van
Gennep,
++++++++++++++++++
DE HEIDE
In wond're
pracht
De heide lacht
En bij en imker tegen;
In 't heigebied
Hoe ver men
ziet'
Viel neer een bloemenregen.
De zonne straalt
De heide praalt
Met flink gevormde scheuten,
Belooft heel wat te geven !
En naar de hei
Reist de imker
blij,
Weer zal hij met zijn bijen
Het heidefeest beleven !
De heide bloeit
En nectar vloeit
De honingmagen binnen;
Op 't purp'ren
kleed
Elk bijtje zweet
Van 't gretig nectar winnen
De zonne stijgt,
De heide hijgt,
Haar boezem zwelt, bij drommen
vallen zij aan,
Komen en gaan,
Dracht doet haar lichaam krommen
Haar huisje
klein,
Haar
"Vredestein",
Dat staat rondom in bloemen,
Spreidt geuren
uit,
En zingend luid
De hei zij 's avonds roemen.
Dra over hei
In donk're pij
Trekt de avond. Zonder dralen
De zon in rust
Onze aarde kust
Nog zien we bijen halen !
Wat vrede alom
En rust rondom !
Een tempel is de heide !
De ziel stijgt
op
Naar hoger top,
Naar bovenaardse weide.
Van
't aards gedoe
Tot
overmoe
Uit evenwicht geslagen,
Komt
zij weer bij,
Hier,
op de hei,
En gaat naar Hem weer vragen.
Als wij in rust
Ons onbewust
Verzaam'len nieuwe krachten,
Gaat onze bij
Weer even blij
Vroeg uit voor nieuwe vrachten.
Zij laden op,
Hoog in de kop
der korven, nectar, honing
En bijna zwicht
Onder 't gewicht
Haar stro gevlochten woning !
J.H.E. van Brero,
Santpoort 1940
++++++++++++++++++
MIJMERING
't Was een imker
uit het oude
dorp,
daarginter,
Waar de
heidevelden kleiner
worden, en hij
ging
dragend behoedzaam
zijn korven door
de schemering,
Denkend kom ik
èn mijn bijen
door de lange
winter?
J. v. N., Breda 1966
(bewerkt naar een fragment uit 'Een winteravondval' 1920 van A. Roland
Holst)
++++++++++++++++++
IMKERS
O, Imkers van de
lage landen
Gij hebt het wonder in uw handen,
Al zijt ge nuchter van nature,
Er zijn toch van die stille uren,
Waarin 't besef opnieuw verrijst,
Dat bijenhouden liefde eist.
Jan de Roever, Assen
1947
++++++++++++++++++
HONING ETEN
Menschen, Menschen eet toch honing
Eet toch zoeten zonneschijn.
Laat de bij uw kok en dokter,
Laat de bij uw helper zijn.
Die aan bloedarmoede lijden
Vinden in den honing baat.
Radicaal wordt men genezen
Door het heerlijks uit den raat.
Door de vele vitaminen
Schenkt de bij een medicijn.
Dat aan vele zwakken, zieken
Uitkomst, heling, hulp
zal zijn.
Zoekt genezing, zwakke lijders
Bij zoo'n echt natuurproduct.
Menschen, Menschen eet toch honing
Als u eenige krankheid drukt.
Sterkt uw lichaam met den honing.
Maakt u zelven weerstand sterk.
Honing geeft u nieuwe krachten,
Bij uw streven, bij uw werk.
't Is zo makkelijk te happen,
Zonder saus en
kruid gereed.
Altijd vers en altijd smakend
Licht verteerbaar wat men eet.
Kwelt u hoest of schrapend kuchen
Menschen, neemt den honingpot
Reuk en smaak
zijn overheerlijk
Beide, een zeer fijn genot.
Menschen, menschen eet toch honing
's Morgens vroeg en 's avonds laat
Kracht, gezondheid,levensvreugde,
Puurt ge uit den
honingraat.
++++++++++++++++++
DE HONINGH
Honingh is een groot gerijf
want het jaegt uyttet lijf
watter in 't gehele jaer
is vergadert hier of daer.
Doet borst of keel door 't hoesten pijn,
Laat honing dan uw dokter zijn
De honingpot is de beste huisapotheek
Honing
houdt de ziekte uit je woning
Melck vóór - honing naer
Doet ons leven honderd jaer.
Honing op het brood
Maakt de wangen rood.
Honing is goed
Voor ieders bloed.
Met honing in de maag
Ben je niet meer traag.
Een potje honing
hoort in ied're woning.
'Eet honing, mijn zoon,
want dat is goed' - Spreuken 24 : 13
++++++++++++++++++
GEDICHTEN VOOR DE
VLAAMSE JEUGD
verzameld door :
Maurice Kuyckx
HET
KNAAPJE EN DE BIE
Een bieken vloog al
gonzend rond
Om,in de bloempjes die het vond,
Zijn honing te vergaren.
Een knaapje luierde op den grond
En lag, met wijd gesperden mond,
Het bieken na te staren.
Het bieken neerstig en gezwind,
Dat spotte met zoo'n vadsig kind
En bromde 't langs zijn ooren.
Toen vluchtte 't knaapje, slecht gezind,
En kloeg bij broer en zus en vriend,
Dat 't bieken hem kwam storen.
"Het bieken steekt zoo boos en kwaad
En bromt en spot, uit nijd en haat!"
Zoo klonk zijn bitter klagen.
"Wie niet wil werken, kameraad,
Verdient het juist dat vroeg en laat
Zo'n bieken hem komt plagen!"
H.Van Tichelen
++++++++++++++++++
HET BIEKEN
Bieken, bieken,
Waarom gaat ge met uw lieken
's Morgens vroeg al naar de wei?
Is 't om zoeten geur te rieken,
Geur van bloemen allerlei,
Ei, gij bieken?
Neen, zei 't bieken,
'k Ga niet om haar geur te rieken,
Met mijn lieken in het gras.
'k Ga alom, met lichte wieken,
Zoeken honig en ook was.
Zoo zei 't bieken.
"Jef Mennekens"
Uit "De bloeiende Tuin"
++++++++++++++++++
HET LIEKEN VAN HET
BIEKEN.
Daar vloog ‘ne
keer een bieken
En ’t zong een wonder lieken:
Van zom, zom, zom,
Ik zoek een blom.
Ge weet toch zeker wel waarom,
Want anders zijt ge dom, dom, dom!
Ik vroeg nu aan het bieken
“Wie leerde u dat lieken:
Van zom, zom, zom,
Ik zoek een blom.
Ge weet toch zeker wel waarom,
Want anders zijt ge dom, dom, dom!”
Toen zong dat aardig bieken
Een ander wonder lieken:
Van zom, zom, zom,
Daar lach ik om:
De Schepper van het bieëndom,
Die leerde mij van zom, zom, zom!
(Frans
Bresseleers)
Uit “Versjes voor de Vlaamsche Jeugd”
++++++++++++++++++
HET BIEKEN EN DEN
VLINDER
Verborgen in een roze,
Een bieken honing zoog,
Toen almeteens een vlinder
Bij 't bieken nedervloog.
"Wel zusje" zei de vlinder,"
Dat wil nu treffen hier!
Kom, praten we eens even;
Och, doe me dat plezier!"
Het bieken zoog eerst vlijtig
de hele roze leeg.
En keek stout naar den vlinder
die volgend antwoord kreeg:
"Gij leeft slechts om te pralen
en danst in zonneschijn.Onthoud
dat 't naarstig biekenvooral
wil nuttig zijn."
Lod.VAN BEEK Uit Zonneland 1927
++++++++++++++++++
Limericks welke
spontaan zijn ontsproten aan de breinen
van de zoemlijstlezers. Met dank aan Kees, Frans, Daan, Hans, Ab
Een Buckfastmoer in Surhuisterveen zei
over haar imker: "dat is me er een"
Die
K.I.-apparatuur bij hem in de schuur
dat vind ik
gewoonweg gemeen.
Er was eens een
imker uit Stein
Die vol zat met BOBO venijn
Hij maakte zijn Bond
In Limburgs Roermond
Zo zwart als een steenkolenmijn
Een goedmoedige imker uit Tiel,
loopt rond in een gespikkelde kiel.
Is door die creatie,
bij zijn vrouw uit de gratie;
Omdat de reinigingsvlucht op wasdag viel.
Een zuinige imker te Weert
had de wintergift
gehalveerd.
Dacht iets te winnen,
maar vond later zijn immen
voor honderd procent gecrepeerd.
Een moer uit de Gelderse dreven
was jarenlang vruchtbaar gebleven
toen eens op een dag,
kreeg zij kinderbijslag.
Daar is zij toen stil van gaan leven.
Een imker uit de Soester contreien
vocht voor zijn inheemse bijen,
tot hij op een dag
de buckfastbij zag.
die mocht hij sindsdien gaarne lijen.
De dikke darren uit Barneveld
waren door 't nietsdoen danig ontsteld
maar geheel onvermoed
verwarmden ze 't broed
da's even belangrijk als bruiloftsgeweld
Een carnicamoer op Schier
keek rond en dacht:te klein hier
toonde zich een prima zwemmer
kwam terecht bij een imker in Lemmer
en bleef daar nog een jaar of vier
Ik ken een frusto uit Joppe,
die kan het katten niet stoppe.
vervelend is dat,
'k heb het met hem wel gehad:
hij helpt onze lijst naar de knoppe.
Er was eens een imker te Sluis
die vond een zwerm in zijn huis.
Zijn vrouw is ontdaan naar haar moeder gegaan.
Toen voelde hij zich pas helemaal thuis.
Een bijengeleerde uit Pernis,
weet eindelijk wat verdwijnziekte is.
Vertoevend bij zijn lege kasten,
heeft ook zijn vrouw hem laten barsten.
Hij noemt het nu; Exodus con Apis.
Een bijenteeltleraar te Strijen-Sas
vroeg "wie weet wat was was eer was was was.
Het werd even stil,
toen zij een pupil,
dat was was eerst is voordat was was was.
Een carnica-imker te Lemmer
verkocht er zijn bijen per emmer.
Hij zei "eens was het mijn droom
maar ze hangen steeds in een boom
hoezeer ik ze dat ook belemmer".
Een dominee te Philadelpia
was een fan van de Apis Mellifera.
Hij was vast in de leer
week af op een keer
liet ons, groot geluk, het bijenraam na.
Een imkerende huisvrouw te Namen
zag men steeds met haar immen te zamen.
Zij kreeg mot met haar man,
die vond er niks an.
Zij zeemde wel honing, géén ramen.
Een imker uit het
Belgische Diepe
kocht een kast van het piepschuimen type
Hij stond, merkbaar verrast
op een dag bij die kast
en hoorde naast tuten en kwaken ook piepen.
Een boosaardige imker te Gouda
zat rond de tafel zijn vrouw na
Zijn vrouw zei heel lief,
alles is relatief.
Als ik harder loop zit ik jou na.
Een bij-wetenschapper uit Celle
vond simplex in piepschuim maar knelle
De standaard voorop
voor 't oerwoud een strop
dat wordt toch weer Red Ceder velle
Een slimme imker uit Loon op Zand
verzekerde zijn bijenstal tegen brand.
Storm én brand vond hij te duuren,
zo zei hij tot zijn buur,
storm heb ik ook niet zo in de hand!
Een buikige dar uit Hoog-Soeren
Die wilde zo graag naar de moeren.
Maar hij was al oud,
Het jaargetij koud,
Toen wilden "ze" hem niet meer voeren.
Een bezige imker te IJsselstein
werd gestoken en sprong rond van de pijn.
Zijn buurvrouw,die het zag
lag slap van de lach
Op die plaats kon zij niet gestoken zijn.
Een piekerend mijtje uit Joppe
Voorzag dat chemie zou ontkoppen.
Ze kreeg een idee
Vloog mee naar Romee
Waar zij zich in rust kon ontpoppen.
Een gestripte varroa uit Maarn
kon niet meer bedaren van het lachen,
want dit mijtenwijf
smeerde honing op haar lijfen
kon zo toch haar gezondheid bewaren.
Een dichtende imker uit Tongeren
liet al zijn zoemers verhongeren
zag tijdelijk af van het schrijven
gaat nu weer zijn hobby bedrijven
vertel over bloemen en bijen (maar denk aan de jongeren) -
Een dar uit een bijvolk in Schilde,
Had gepaard met 'n moer die luid gilde,
"Ik wil nog veel meer !
"Maar de dar zei steeds weer :
"Ik doe wel mijn best, maar wa wilde !" --
Er was eens een bieboer in Schilde,
die pastoraal imkeren wilde,
Hij kocht een remork,
reed snel naar New York,
en bestuift nu Big Apple in stilte.
Een pientere meid te Hoogland,
met veel bijen-en bitsen verstand.
vond de Zoemlijst beperkt, en door velen gesterkt,
verscheen een alternatief van haar hand.
++++++++++++++++++
DE HONINGBOOM
Ik ben een gitzwart zaadje
Kind van de honingboom
Bij u wil ik graag wonen
Dat is voor mij een droom
Groot worden op uw grondje
Dat wordt een bijenfeest
Uw biekes geef ik rondjes
Mij ..minnen zij 't meest
Maar als ik klein moet blijven
In Frans z'n glazen pot
Kan ik niet krachtig blijven
En ga van rijp naar rot
Ach.., wil toch van mij houen
En tel wat centjes neer
Op mij kunt u vertrouwen
Zo'n kans ...krijgt u nooit meer!
Frans Vantongeren
(Ndl. imker)
++++++++++++++++++
BIJENSPREUKEN
Een jonge koningin bevordert een goed gewin
Zoekt u naar honing volg de bijen
Of al de bij de honing maakt, het is een ander die ze smaakt
Wanneer de bijen ventileren kun je op honing speculeren
Honing met een bijsmaak
De boerderij is
niet compleet als de boer geen imker heet
In maart is iedere bij een cent waard
Een bij werkt tot zij er dood bij neer valt
Hij die bijen teelt, mensen veelt
Bijen en horzels breken het spinnenweb
Een enkele bij is meer waard dan honderd vliegen
Zoals de bij uit alle kruiden het zoetste zuigt, zo zuigt de spin daar gif
uit
In april halen de bijen broed
Wie het imkeren niet verstaat bij de omgang met bijen menig flater slaat
Het bijtje, zo teer en klein, heeft een angel vol venijn
Wilt ge met bijen omgaan moet ge de kunst van zelfbeheersing verstaan
Een bij heeft het nooit zo druk als het wel schijnt, maar ze kan nu eenmaal
niet langzamer zoemen
Veel vroege plantengroei brengt het bijenvolk snel tot groei
Als de bijen naar huis toe vluchten, zit er regen aan de luchten
Wanneer ge kersen wilt eten, moet ge de bijen niet vergeten
Werken en zwoegen is de bijen een genoegen
Er kan niet genoeg worden gewezen op de diensten door de bijen bewezen
Bijen in de fruittuin zorgt voor des eigenaars fortuin
Wie met bijen om wil gaan moet zich niet aan alcohol te buiten gaan
De lucht van alcohol maakt bijen dol
De bij, zo teer en klein houdt steeds haar woning rein
Waar de bij ligt uitgesteld is het droevig met het milieu gesteld
Waar de bij is uitgeteld is het met de natuur triestig gesteld
Voor het herstel van
milieu en natuur, zijn bijen nooit te duur
Door de bijenteelt in stand te houden zullen flora en fauna zich blijven
ontvouwen
Een bij in de wei is zo goed als een ei
Wie bijen houdt of duiven die kan het geld zien stuiven
Onder vrolijk gezoem vliegt de bij van bloem tot bloem
Maartse buien en aprilse wind, let dan op je bijen mijn vrind
Wanneer je de bijen voert, let op de rover die loert
Imker worden is een gunst maar imker zijn dat is een kunst
Wie de bijen weert of gaat storen, heeft de liefde voor de natuur verloren
Bij voldoende voer houdt ge een leggende moer
Over bloemetjes en
bijtjes praten
De bij bevrucht de bloem die zij berooft
Loop naar je moer
Wat niet goed voor de korf is, is niet goed voor de bij
En was er niet de boer, dan hadden wij geen brood, en waren er geen bijen
dan zat de boer in nood
++++++++++++++++++
BIJEN
Ik
stond op lichten zomernoen
gevangen door het schoon festoen
van 't onvermoeide zonnewonder.
De loovers stoeiden met het donker
van zomerschaduw . . . . 't Bloemgeflonker
van rood en mauve vlamde fel . . . .
Het land lag van verlangen rijp
en drachtig van al' vruchtbaarheid
de blonde korenvelden.
. . . . Toen, toefde ik bij een nijver volk,
dat luchtig, als een gouden wolk
in 't zonnebranden zwelde . . . .
Ze flitsen snel in duizend kruisen
van komst en vlucht . . . . en gonzend suizen
de zomervliegers langs haar baan.
Ze bouwen aan hun gouden schat,
hun vreemde, wonderschone stad
waarvoor ik - sprakeloos - bleef staan.
Soms speelt de wind een leutig spel
verwaait en draait en wentelt wel
de zonneblonde zwermen.
Maar weldra, helder en sonoor,
orgelt hun druk gegons weer door
en zoeken zij de verre bermen,
waar linden geuren, bloemen kleuren
of, waar de blauwe schemering
van 't morgenland haar reeds ontving.
Jac. Gazenbeek
++++++++++++++++++
DE BIJEN
De
nijvre bijen leven om te laten leven.
Ze zwoegen en ze zwerme'in stage dwarrelvlucht,
't Verloochnen van d' oneed'le-wreede-eigen zucht
is 't ideaal, waarnaar zij 't leven-offrend streven.
Ziet gij de korven staan in 't heldre zonnelicht?
Ziet gij de naarst'ge bijen op- en nedervliegen?
Zij allen doen en kennen haren schoonen plicht.
Ziet, hóe z'op 't windje weg- en wederwiegen!
Ziet ze zich spoên naar kers- en linde- en koolzaadbloesem,
zich klemmen aan den twijg, den stengel en het blad.
Ziet, hoe ze kruipend speuren naar de geurige droesem,
zich domplen in de kelken met het nectarnat.
Ze gonzen voor den korf in dichte dronken drommen,
belaan met meel en honig van de beste blommen.
De lading wordt gelost: al voor de Koningin,
't embleem van Eenheid van 't veelvleugelig gezin.
Haar ei'ren legt de Koningin om jonge scharen
te winnen voor den korf als d'oude niet meer zijn.
Zij héerscht niet; zij bevólkt: d'Almoeder van de bij'n
vergroot haar kroost om 't volk voor ondergang te sparen.
Als trouwe wachters d'oogstster hebben doorgelaten,
wordt 't kostlik zoet bevestigd aan de kunst'ge raten.
Waar 't wordend leven sluimert, dan ontwaken gaat
om nieuwe kracht te geven, wil en werk en daad!
Ziet hoe daar eenige een doode werkster dragen,
Gevallen om de zaak, het Welzijn van den Staat.
Haar leven is geweest, de weinig-lange-dagen
een reppen, zwoegen, sterven — zonder zweem van haat.
Zij duchten niet den Dood, den stugge-fel-Gevreesde,
waarom zooveel geweend wordt en zooveel geleen! —
Haar leven lijkt, één vlucht, één wilde-onbedeesde,
om 't eerst te vallen in 't veld, waar zij vóór ándren streen.
Mysterie van den Korf! Wat wilt ge toch beduiden?
Ligt daar 't geheim van kloekheid, rappe-dappre vlijt? —
O, wonderwerk! O, Staat van krachtig Leven: luide
zoemt-échoot-uit uw volk d'elkaar-begrepenheid.
De nijvre bijen leven om te laten leven.
Zé zwoegen en ze zwerme'in stage dwarrelvlucht.
't Is aller woning, honing: 't vree-gemeenschaps-streven
is àl voor àllen, ver van àlle eigenzucht.
M. S., Dordt
++++++++++++++++++
ODE AAN DE BIJ
Bijtje, bijtje, 'k hoor je zoemen
al de namen van de bloemen...
'k Zie je in hun kelkjes gaan
met je gele klompjes aan
Leve apis melifica
Leve lang etcetera
Bijtje, bijtje, schrander ben je...
Alle hemelwegen ken je.
Nectar puren is een gunst...
Honing maken is jouw kunst.
Bijtje, bijtje, 'k zie je werken:
netjes poetsen snoet en vlerken.
Trek de wacht op aan je deur.
Stel de queen toch niet te leur.
Bijtje, bijtje, wonder wezen...
nooit voldoende hooggeprezen.
Wees er dik van overtuigd
dat de mens je eer betuigt.
Bijtje, bijtje, 'k wil je prijzen
voor de beste van de spijzen...
vrij van gif ... hoogst naturel.
Voor je honing: DANK JE WEL
René Vermeulen
terug
|